Te late betaling: de COM was niet voldoende gerechtvaardigd

0

De feiten

Op 14 november 2016 werd de Collectivité van Saint-Martin door de executierechter veroordeeld tot betaling van 243 euro aan de consorten van E voor de liquidatie van een boete die drie jaar eerder bij vonnis was opgelegd. Op 000 december 19 ging de COM in beroep tegen deze uitspraak.

In oktober 2017 werd de zaak door de adviseur in voorlopige hechtenis geschrapt "wegens niet-uitvoering van de beslissing". De COM wil deze schrapping dan annuleren en wint haar zaak in september 2019.

De zaak in 2020

Maar de adviseur voor het proces en de E-consorten staan ​​stevig in hun positie. In juli 2020 constateerde de adviseur in voorlopige hechtenis dan ook opnieuw het aflopen van de procedure; de zaak wordt opnieuw op bevel geschrapt. De COM stelt het twee weken later uit.

Ze stelt dat ze wel heeft gevraagd om het aan de E-consorten verschuldigde bedrag aan hen over te maken. Ze beweert op 18 maart 2019 een betalingsmandaat te hebben afgegeven voor een bedrag van 244 euro, dat dit mandaat op 500 maart van hetzelfde jaar werd geregistreerd bij de CARPA van Martinique. Anderzijds weigert het de verantwoordelijkheid te dragen voor de laattijdige verzending van de cheque, die in feite door de E-consorten is ontvangen bij aangetekende brief op 26 oktober 8. De COM schrijft deze vertraging in de overdracht toe aan 'het falen van CARPA in de 'oprichting van de lettercheque'.

In nieuwe conclusies die in oktober 2020 zijn ingediend, herhalen de E-consorten hun standpunt.

De beslissing van het hof van beroep

De zaak wordt op 9 november nog onderzocht door het Hof van Beroep van Basse Terre. Op deze hoorzitting moest het hof van beroep niet het oordeel bevestigen dat de COM 243 euro moest betalen aan de E-consorten, maar zich uitspreken over het bevel van de adviseur in afwachting van het proces waarin werd aangegeven dat het dossier werd vernietigd.

De rechtbank merkte in de documenten niet op dat de COM had gerechtvaardigd dat "de betaling van het bedrag inderdaad binnen een redelijke termijn door de openbare accountant was gedaan".

Om het verstrijken van de termijn, gekenmerkt door een gebrek aan due diligence gedurende 2 jaar, te onderbreken, moet de uitgevoerde handeling echter de ondubbelzinnige wens van de appellant aantonen (hier de COM, nota van de redacteur) om de geval, de eenvoudige conclusies met het oog op herstel of de eenvoudige stappen die door een partij worden genomen, die niet van deze aard zijn. De eerste rechter oordeelde terecht dat, bij gebrek aan bewijs binnen de termijn van twee jaar, van een werkelijk verlangen om de tegen haar uitgesproken straf ten uitvoer te leggen, het aangeworven lichaam is verlopen. Vanaf dat moment wordt het genoemde bevel in al zijn bepalingen bekrachtigd ”, aldus het Hof van Beroep in zijn uitspraak van 7 december. (Soualigapost.com)

 6,349 totaal bekeken

Artikel gesponsord door:


over de auteur

Geen reacties

%d bloggers zoals deze pagina: